Het was bijna twaalf
uur, toen Hans Jansen op deze zonnige voorjaarsdag zijn ogen opende. In zijn
hoofd bonsde een vuist tegen zijn schedel, alsof hij meer ruimte wilde maken
voor de alsmaar zwellende hersenmassa, die goed gedijde in oud bedorven bier.
Op de beneden verdieping viel een deur dicht. 'O,
shit,' zei Hans, die nu op de rand van zijn bed zat. Met de palmen van zijn grote
stevige handen wreef hij in zijn ogen. Echt wakker was hij nog niet. 'Nu
zal je het hebben,' zei hij. Hij stond op en liep langzaam naar de wasbak, die
in zijn kamer stond. In de spiegel bekeek hij de tatoeage, die over zijn
rechter goed ontwikkelde delta-spier getekend was. Het
koude water liet hij rustig over zijn gezicht stromen. Hiervan friste hij op,
hoewel de pulserende hersens hun gang bleven gaan. Na zijn tanden gepoetst te
hebben ging hij naar beneden, om Coca-Cola te drinken. Maar hij kon de koelkast
niet bereiken, doordat een man in een donkerblauw kostuum zijn weg versperde.
Het was zijn vader. 'Zo
kerel, kom jij ook eens,' zei zijn vader. Hans was ruim een kop groter, zodat
hij op het kalende hoofd van zijn vader kon kijken. 'Laat
me er even langs, man,' zei hij. 'Er
langs? De koelkast zeker leeg eten, he. Je bent nooit thuis, je komt alleen
maar hier om te eten.' 'En om
te slapen. Laat me er toch langs, ouwe. Ik ben toch sterker als jij!' Hans
duwde zijn vader opzij. Hij
schonk een glas cola en dronk hem in een paar flinke teugen leeg. Hij boerde en
schonk een tweede glas vol. 'Wel
ja,' riep zijn vader. 'Nog één!' 'Geen
tijd om naar de kerk te gaan, he. Nee op bed blijven liggen de hele ochtend.
Dat is nuttig,' ging de man te keer. 'Nuttiger
als naar de kerk gaan,' zei Hans. 'Ach,
met jou komt het nooit meer goed.' 'Het
kan mij nooit slechter gaan als jou.' 'Als
je volgende week niet naar de kerk gaat blijf je twee weken thuis. Begrepen?' 'Nee.' 'Je
blijft vandáág thuis!' 'Kan
niet,' en daarmee was het uit. 's
Middags gingen Hans en zijn vriendin met een aantal vrienden naar het
voetbalstadion, om hun club aan te moedigen. Zijn vader was het er nooit mee
eens dat hij naar kerels ging kijken, die op zondag een overvloedig belegde
boterham verdienden en dat bovendien ook nog eens met blote benen. Op zondag
bleef men thuis of ging men met het gezin of desnoods met een vriendinnetje
wandelen of fietsen. Maar zo'n vriendin had Hans niet. Hij ging met een meisje
dat tot diep in de nacht in de kroeg bleef en op zondagmiddag voetbal keek. 'Kom
op vent, ga opzij,' zei Hans ongeduldig tegen een man die voor hem liep. 'En
doe dat petje af, of anders...' Hij balde een vuist naar de bejaarde man, die
een rood-wit gestreept petje droeg. 'Ga toch weg met Sparta. We pakken jullie
wel. Sukkel.' Zijn slachtoffer voor vandaag deed zijn petje af. De man ging
zitten en Hans en zijn maten namen plaats in de rij achter hem. 'Houd
je kop, ouwe,' riep Hans, toen de man juichte toen Sparta gescoord had. Vanaf
dat moment was de man stil. Niet dat de man verder nog reden had om te juichen:
Sparta verloor met 4-1, maar toch hadden zíj zijn dag verpest. En daarvoor
gingen ze naar de voetbal: om de tegenpartij te jennen. 'Een
biertje Hans?' vroeg een vriend aan hem. 'Nee,
geef mij maar een cola,' antwoordde Hans. 'Doe
niet zo flauw man, neem een pils,' drong de jongen aan. 'Nee
joh, ik heb vanavond nog wat anders te doen, geef mij een cola.' 'Wouw,
wat anders te doen? Zo, zo,' de jongen keek naar de vriendin van Hans en stak
zijn duim om hoog richting Hans. 'Haal
die cola nou maar.' Tegen
een van de containers, waar vuurwerk en ander gevaarlijk spul, dat tijdens
grondig fouilleren voor de wedstrijd werd gedumpt, leunde een jongetje. Hij had
zijn Sparta-pet tot iets over zijn ogen getrokken, maar zijn hand die in de
buurt van zijn ogen was, verried dat hij huilde. Het was een klein mager
jongetje van amper acht jaar. 'Moet
je dat kereltje zien. Zullen we hem...' zei een van de jongens met wie Hans
daar was. 'Ik ga
wel,' zei Hans. 'Ja,
leuk. Ik ga mee,' zei die jongen. 'Ik
kan het alleen wel af!' zei Hans en maakte een gebaar dat de jongen moest
blijven waar hij was. Hans
liep met ferme passen naar het jongetje. 'Zo
kereltje, heeft je club verloren?' vroeg Hans aan het jongetje dat tegen de
container leunde. Hij knikte. 'Geef
niet joh, dat kan altijd gebeuren,' Hans legde een hand op zijn schouder. 'Lust
je een dropje?' vroeg Hans hem. Hij knikte weer. 'Neem
het hele rolletje maar.' Hans aaide hem over zijn bol en gaf hem een knipoog.
Hij lachte. Tegen
vijven was Hans weer thuis. Hij ging direct naar zijn kamer. Toen de CD bijna
afgelopen was, riep zijn vader: 'Kom je nou nog? Het eten wordt koud!' 'Ik
kom zo,' riep Hans. 'Schiet
op, man. Je ligt weer te slapen. Je moeder heeft niet voor niets gekookt.' 'Nog
even.' 'Ik
kom je halen, hoor!' dreigde zijn vader. Hans moest hierom lachen. Hij legde
zijn wiskundeboek weg -zijn huiswerk maakte hij altijd van te voren, zodat hij
op zondag hiervan verlost was, maar met wiskunde had hij moeite en hij vond dat
het extra doornemen van de pittige stof geen kwaad kon- en ging naar beneden. 'Ik
ben om tien uur thuis, mam,' zei Hans tegen zijn moeder. 'Kun
je weer niet thuis blijven? Het is zondag!' begon zijn vader. 'Je gaat zeker
naar die sloerie van je.' 'Dat
zou ik maar niet zo hard zeggen,' zei Hans, maar nu een stuk rustiger dan
anders. Hans
kwam bij een heel groot wit huis. Om bij de deur te komen moest hij door een
grote tuin lopen, waar in het midden een sierlijke fontein stond. Hij meldde
zich bij de receptioniste. Zij zoenden elkaar innig. 'Dat
was heel aardig van je, wat je vanmiddag deed,' zei ze. Hij kreeg een rood
hoofd, maar zoals Nederlanders (blijkbaar) gewoon, relativeerde hij direct het
complimentje. 'Loop
maar door,' zei ze zachtjes. Hans
liep door de immense gang. Hij liep de vele deuren voorbij, maar bij de
achterste klopte hij aan. 'Binnen!'
werd er geroepen. Hans opende de deur en ging naar binnen. 'Dag
oma,' zei Hans en liep de kleine huiskamer, die tevens ook slaapkamer en keuken
was, binnen. 'Is je
vader er weer niet bij? Jij komt altijd alleen.' 'Pa
kon vandaag niet. Hij voelde zich niet zo goed.' Hans
schoof een doos bonbons op de tafel waar zijn oma aan zat. 'Hier
vroeg u vorige week om, oma.' Hij ging aan de andere kant van de tafel zitten.
Hij hield de hand van zijn oma even vast en keek haar met een glimlach aan. Op de
tafel lag al een spel kaarten klaar. Zijn oma schudde de kaarten en gaf ieder
er vijf. Haar ogen glinsterden, bij het spelen van het wekelijks spelletje
poker met haar kleinzoon.